Persoonlijke verhalen

Verhaal van Linda Bouws

Herinneringen aan het Shaffy Theater
Linda Bouws

Vanaf het moment dat ik theaterwetenschappen studeerde aan de UvA, kon je me iedere week wel enige avonden in het Shaffy Theater aantreffen, na afloop van de voorstelling liep het gewoonlijk uit tot diep in de nacht in het Shaffycafé.

Daar werden gesprekken gevoerd met medestudenten en acteurs die na de voorstelling bleven hangen, daar werd gedanst en geflirt op de bandjes van Frankie Wolf, een van de “obers” achter de bar en de grootste Zappa deskundige van Amsterdam.

Ik zag veel voorstellingen: was bezoeker van o.a. Onafhankelijk Toneel, toneelgroep Baal, Hauser Orkater, Discordia, Nieuw West, De Republiek, Peter Zegveld en Karina Holla. Van Baal zag ik bijna alles, van de eerste Baal (Bertolt Brecht) met muziek van componist Willem Breuker, tot de twee laatste, de indrukwekkende producties Mattheus Passie en Orpheus op muziek van Louis Andriessen.

Van Hauser Orkator zag ik alle producties. Vooral Zie de mannen vallen en Famous Artists maakten enorme indruk, niet in de laatste plaats door het spannende pakje dat Alex van Warmerdam aan had en de wijze waarop hij een gedicht declameerde.

De indrukwekkende dansvoorstellingen van o.a. Anne Teresa De Keersmaeker, Bianca van Dillen, Krisztina de Châtel, Steve Paxton en Truus Bronkhorst zag ik later. Toen ik oprichter en directeur werd van Kunstkanaal hebben vele van deze kunstenaars onderdeel uitgemaakt van mijn programmering op deze wekelijkse televisiezender.

Linda Bouws. foto: Maarten Brinkgreve
Linda Bouws. foto: Maarten Brinkgreve

En nu ben ik sinds 2002 directeur van Felix Meritis en zie erg uit naar het Shaffy weekend op 8 en 9 november a.s., met een speciaal programma ter gelegenheid van de viering van het 80ste geboortejaar van Ramses Shaffy  (helaas heb ik hem nooit zien spelen in de naar hem genoemde zaal) en het roemruchte Shaffy Theater dat 45 jaar geleden werd opgericht.

Als je me vraagt wat de Shaffyperiode voor mijn persoonlijke leven betekende, dan is dat kort samengevat: een kennismaking met een mix van onafhankelijke, onconventionele theatermensen – en vormen. Altijd verrassend, spannend en vaak net niet helemaal af, hetgeen me heeft bevestigd in mijn latere keuzes. Zelf iets opzetten buiten de geijkte paden, van Kunstkanaal, tot diverse grote artistieke festivals, tot de huidige invulling van Felix.

Gielijn Escher, Affiches voor Shaffy

Gielijn Escher: Affiches voor Shaffy
Mienke Simon Thomas

Het Shaffy Theater had voor mij als niet-Amsterdammer in de jaren 70 een heel hip, hoofdstedelijk imago. Ik bezocht er slechts eenmaal een voorstelling, namelijk in 1979: Zie de mannen vallen van Hauser Orkater. Een goede vriendin, die in een kraakpand aan de Prinsengracht woonde, nam me mee. Zij kwam er natuurlijk veel vaker en ze ‘kende er ook mensen’, wat ik heel stoer en spannend vond. Het hele gebeuren – de voorstelling, het gebouw, de rommelige ambiance met zijn hoge ons-kent-ons gehalte – maakte een onuitwisbare indruk op me. Ik herinner me Jim van der Woude, die met zijn mond een touw in alle richtingen bewoog en één van de jongens van Van Warmerdam in een pilotenpak en vooral dat het heel vernieuwend en absurdistisch was. De uitdrukking werd toen nog niet gebruikt, maar het voelde wat je nu zou noemen: cutting-edge.

Twee jaar geleden dwong het schrijven van een boek over de affichekunstenaar Gielijn Escher, bij een tentoonstelling in Museum Boijmans Van Beuningen in Rotterdam, mij ertoe me te verdiepen in de geschiedenis van het beroemde theater. Escher was namelijk één van de vele uiteenlopende vreemde vogels die in de jaren 70 in het Shaffy Theater tot bloei kwam, ook al was hij geen zanger, danser, musicus of acteur, maar een kunstenaar.

Affiche van Gielijn Escher
Affiche van Gielijn Escher

Gielijn Escher (geboren 1945) ontwierp zijn eerste affiche – gebruik in het bijzijn van Gielijn nooit het word ‘poster’ – voor Shaffy in 1974: een in het oog springende vijfpuntige gele ster op een donkerpaarse achtergrond met de tekst: ‘Shaffy Theater. Het theater waar alles kan’. Hij was toen een jaar of acht als grafisch kunstenaar werkzaam. Het was één van de eerste ontwerpen van Escher waarin zijn latere karakteristieke stijl al naar voren kwam: eenvoud door middel van een verregaande stilering van het beeldmotief gecombineerd met een uitgekiende typografie en heldere egale kleurvlakken. De affiches werden op een bijna perfecte wijze ambachtelijk gedrukt. Meteen na dit eerste succesvolle ontwerp werd Escher door Steve Austen als ‘affichekunstenaar’ opgenomen in de tableau de la troupe van zijn theater. Voor het verdere verloop van Eschers carrière zou dit van het grootste belang blijken te zijn.

Om te beginnen mocht Gielijn al in datzelfde jaar 1974 in het Shaffy Theater zijn eerste expositie van eigen werk inrichten. Austen profileerde zijn theater hiermee nadrukkelijk als hét podium voor kruisbestuiving tussen culturele disciplines. Eschers affiche uit 1975 voor Chaim Levano, die in Shaffy gedichten van de Dada kunstenaar Kurt Schwitters voordroeg in samenwerking met het Resistentieorkest – een samensmelten van kunst, literatuur en muziek – illustreert dit streven bij uitstek.

Een lange reeks affiches voor het theater en voor de diverse gezelschappen die er optraden volgde. Marketing bestond in die tijd nog amper en voor zover er bij Steve Austen of bij de leiders van de diverse theatergezelschappen gedachten over public relations leefden, werden die niet met Escher gecommuniceerd. Zo werkte hij namelijk niet. Gielijn kwam gewoon op een gegeven moment met een nieuw ontwerp op de proppen, uitgewerkt in het formaat van een sigarettenpakje. En dan niet drie varianten waaruit gekozen kon worden, nee: deze of helemaal niet! En Austen zei dan bijna altijd ja. Zo ging dat toen nog gewoon.

Maar het meest bijzonder was misschien nog wel dat Escher zijn affiches zelf in de stad ophing. Aanvankelijk als ‘wildplakker’, vanaf 1980 met een vergunning. En ook dit facet van het werk voerde hij perfect uit. Gielijn wist in de stad de beste plakplaatsen waar hij voor dag en dauw aan de slag ging. Naderhand controleerde hij zorgvuldig of een door hem  aangebracht affiche ook daadwerkelijk bleef hangen en niet door iemand anders overplakt werd.

Affiche HetKoninkrijk

Voor Toneelgroep Baal, één van de vaste bespelers van het Shaffy Theater, ontwierp Escher in de loop der jaren meer dan een dozijn plakkaten. In eerste instantie lijken dit vaak zuiver typografische ontwerpen, zoals voor het stuk ‘Getrommel in de nacht’ van Bertolt Brecht, het eerste van de reeks. Maar vaker vertelde Escher met kleur, typografie en een uiterst eenvoudig beeld veel meer. Doeltreffend is bijvoorbeeld het affiche voor ‘Het Koninkrijk’, waar de tekst simpelweg in een diagonale oranje, rood, wit en blauwe baan staat. Op het affiche voor het stuk ‘Mattheus Passie’ dat Baal in 1976 speelde, met een libretto van Louis Ferron op muziek van Louis Andriessen, staat de tekst in een kruisvorm.

Wanneer Peter Handke’s stuk over ‘Kaspar Hauser’ op het programma staat, laat Escher uit de tekst ‘Baal speelt Peter Handke’ de letters van de naam Kaspar naar beneden dwarrelen, fraai zinspelend op de waargebeurde geschiedenis van de uit het niets opgedoken jongen, die wel zijn naam kon opschrijven, maar niet kon praten.

Een kleinere reeks affiches maakte Escher voor het ‘bewegingstheater’ van Bart Stuyf, dat ook het Shaffy Theater als vast podium had. Het ontwerp voor het stuk ‘Eventails’ (waaiers) uit 1976 springt er uit. In tegenstelling tot het affiche voor het Holland Festival, waar één waaier in een groot vlak zweeft, passen hier twee overlappende gigantische waaiers bij lange na niet op het vel. Het affiche is echter zo ontworpen dat het, in meerdere exemplaren naast elkaar geplakt, een precies aansluitend motief laat zien waardoor een doorlopende muur van waaiers ontstaat. Omdat Escher de biljetten zelf plakte kon hij dit effect overal in de stad zo optimaal mogelijk tot zijn recht laten komen.

Affice aWasteOfTime

Voor de mimegroep Waste of Time, ook optredend in Shaffy, ontwierp Escher in 1977 een affiche waarin een klok langzaam lijkt te transformeren in een slak en vervolgens in een wolk. Een treffende verbeelding van de langzaam wegglijdende tijd.

De jarenlange, vruchtbare samenwerking tussen Krisztina de Châtel, de artistiek leidster van de naar haar genoemde dansgroep en Gielijn Escher begon ook in de jaren zeventig. Escher leefde zich voor haar optredens in Shaffy uit in visuele vondsten waarin typografie, lettertype, kleur en enkele minimale toegevoegde vormen een maximaal effect sorteerden.

Affiche FestivalOfFools1975

De ambities van Steve Austen hadden ondertussen de grenzen van het Shaffy Theater overschreden. In zijn streven naar meer betaalbare alternatieven voor het enigszins elitaire Holland Festival, ondersteunde Austen in 1975, samen met de directies van de Melkweg en Paradiso, het initiatief van de Amerikaanse clown Jango Edwards voor een nog veel groter en vernieuwend festival: het Festival of Fools. Het succesvolle spektakel, dat zich gedeeltelijk in de openlucht afspeelde, zou nog jarenlang herhaald worden. Escher maakte voor het Festival in totaal vier affiches. Het vormt zijn meest karakteristieke en bekende werk uit de jaren zeventig. Terugkerend motief is een gestileerd, lachend maantje dat zijn tong uitsteekt: op die tong ligt een sterretje of een blaadje. De verwijzing van dit motief naar het gebruik van hallucinerende middelen, inclusief de sterke gelijkenis van de onderkant van de maan met een blad van de marihuanaplant, is volgens Escher ‘puur toeval’.

Het vijftienjarig bestaan van het Shaffy Theater in 1983 werd gevierd met een kleurrijk, karakteristiek affiche van Escher waarop opnieuw een ster figureert, ditmaal strakker, kleuriger en asymmetrisch uitgewerkt. Het beeld kan ook met de spotlights in het theater geassocieerd worden. Net als op zijn allereerste ontwerp voor Shaffy versmelten de letter A en de bovenste punt van de ster.

Affiche JubileumShaffyTheater

Escher was niet de enige of de ‘vaste’ ontwerper van affiches voor het Shaffy Theater. En Shaffy was – gelukkig – ook zeker niet zijn enig opdrachtgever. Ook veel orkesten wisten Gielijn te vinden, terwijl later ook veel opdrachten van de musea kwamen. Maar achteraf kan geconstateerd worden dat de bijzondere omstandigheden die door het Shaffy Theater in Amsterdam werden gecreëerd het beste in Gielijn Escher als afficheontwerper naar boven hebben gehaald.

Zie: Gielijn Escher. Leven voor affiches, Amsterdam (uitgeverij De Buitenkant) 2012

Rudolf Lucieer over Het Shaffy Theater

Rudolf Lucieer (Toneelgroep Baal) over Het Shaffy Theater

In de zaal waar ooit Clara en Robert Schumann concerteerden, mochten wij in 1972 proberen  een artistiek antwoord te vinden op de vragen die rezen na Aktie Tomaat. “Wij” dat waren de jonge toneelspelers onder leiding van regisseur Leonard Frank. Frank had in de nadagen van De Nederlandse Comedie al in het Shaffyzaaltje boven gestaan met de Lusitaanse Bullebak. Nu stonden we er weer, maar dan in de concertzaal en als kersverse nieuwe theatergroep.

We speelden Brechts eerste stuk en vernoemden onze groep daarnaar. Baal speelt Baal, dat klonk lekker. “Theater van de straat, asfalt waar ooit pluche was”, herinner ik me uit de interviews die we destijds gaven.

Vijf jaar later verlieten wij het Shaffy Theater. Met de vele uitverkochte zalen, met de introductie van schrijvers als Botho Strauss, Peter Handke en Thomas Bernhard, met de ontwikkeling van het muziektheater o.l.v. Willem Breuker, Louis Andriessen en Lodewijk de Boer, pasten wij niet meer binnen de doelstelling van het Shaffy Theater, dat onbekend talent een plaats wou bieden. Na een overgangsperiode vond Baal tenslotte zijn eigen plek in Amsterdam als bespeler van Theater Frascati.

Het spelen in het Shaffy Theater was met geen ander theater te vergelijken. Destijds bestond er nog niet zoiets als ‘het circuit van de kleine zalen’. Met allen die in het Shaffy Theater onderdak vonden veroverden we dat nog onontgonnen terrein van het experimentele. Toneel, dans, mime, muziektheater, video, performance, improvisatie.

Nergens anders buitelden al die theatervormen in hun verscheidenheid zo over elkaar als in het Shaffy Theater: de artistieke bijenkorf van het experimentele.

Dat ik in dit alles meeliep geeft nog altijd een geweldig gevoel.

Rudolf Lucieer

Thijs van Leer, de warmste dag sinds april…

De warmste dag sinds april in een zonovergoten tuin na een rampzalig grijze zomer
Thijs van Leer

Ik speelde rond mijn twintigste als acteur in een toneelstuk van Webster bij de AVSV voor een productie in een nieuw te openen theater op de Raamgracht, ‘Theater en Ronde’. Ik speelde een hoofdrol -de beul- en ik moest de Hertog, de zwangere Hertogin en de Kardinaal doden. Wij repeteerden dat stuk in Felix Meritis te Amsterdam, en daar kreeg ik de tip van een vriendin: Je moet Ramses Shaffy eens bellen. Ramses had voor zijn nieuwe project Shaffy Chantate al twee meisjes en twee jongens geauditeerd als een soort ‘The Mamas & The Papas’ en dienovereenkomstig gekleed, je weet wel: Flower Power, Make Love not War. Desondanks belde ik hem alsnog op met de gotspe: ik denk dat ik bij uitstek geschikt ben voor uw groep, waarop Ramses antwoordde: Nou kom dan maar direct, je hebt een half uur.

Ik had hem net twee maanden daarvoor nog gezien tijdens zijn  allerlaatste Shaffy Chantant in de kleine zaal van het Concertgebouw te Amsterdam. Ik dacht toen: Dit is totaal-theater, avant la lettre, iets dat in Nederland nog niet bestond; Ramses met z’n bretels en Liesbeth in het lang met een Frank Govers creatie. Kortom: alles was organisch, ingrijpend en wezenlijk evolutionair, en niet revolutionair, maar het zag er wel revolutionair uit! Het was een exponent van wat toen kunstzinnig was in Amsterdam. Er was maar één ongekroonde Koning in Amsterdam en dat was Ramses Shaffy, die zich dat uiteraard liet welgevallen omdat hij dat ook wel wist, maar het werd verder niet uitgesproken.

The Mamas and the Papas werden uiteindelijk Sylvia Alberts, Marjol Flore, Eelko Nobel en mijzelf.

Platenhoes 'Shaffy Chantate', 1968. Bron: website www.fonos.nl
Platenhoes ‘Shaffy Chantate’, 1968. Bron: website www.fonos.nl

Het hele Shaffy-zaaltje op de bovenste verdieping van Felix Meritis werd in Flower Power stijl ontworpen door Olof Smit en door ons en met een team gebouwd en geverfd. Ramses had al zijn mooiste liedjes, denkend aan the Mamas and the Papas, voor ons geschreven voordat zijn eigen Tour de Chant af was. Marjol was natuurlijk Mama Cass. We gingen repeteren op de Prinsengracht in het zolderstudiootje van Thijs Chanowski en Loek de Levita, waar de Fabeltjeskrant werd geproduceerd. Daar stond een vleugel en er was opnameapparatuur aanwezig. Tijdens onze koor- en kwartetrepetities ontstond de meerstemmigheid vanzelf; oftewel de arrangementen werden instant geboren. Later speelde ik wat sfeertjes op het Philicorda orgel en op de fluit. Louis was op zich al zo vol en barok, een belevenis elke avond weer en ook elke avond weer anders. Het heeft een dik jaar gespeeld totdat Ramses besloot er mee te stoppen. Dit was op het moment dat er nog per avond tien mensen terug werden gestuurd in plaats van veertig. Hij zei: ‘Ik wil het niet zien tanen’, met als gevolg dat het van de ene op de andere dag over was. Dat was voor mij de aanleiding om per direct een trio te beginnen. Tegelijkertijd werden Eelko, Sylvia en ik ingehuurd bij Zomaar een Zomeravond van Vara’s Koos Postema, om muzikaal in te haken op het actuele nieuws destijds. Eelko is in 1991 bij een motorongeluk in Nieuw-Zeeland omgekomen.

Het trio begon bij de NCRV met het dichtersprogramma Sjook van Theo Stokkink. Wij speelden geïmproviseerde achtergrondmuziek tijdens de voordracht van dichters die uit eigen werk voorlazen. Dit onder de noemer van ‘Jazz & Poetry’. Voorts werden we uitgenodigd om Linda van Dijk te begeleiden in Davos en Shirley Zwerus tijdens het Hartewens festival te Haarlem. Wij besloten toen onze naam om te dopen in FOCUS. Het trio bestond uit Martijn Dresden, basgitaar –naar alle waarschijnlijkheid al jaren geleden overleden-, Hans Cleuver op drums en mijzelf op Hammondorgel.

Shaffy Verkeerd was het derde programma van Ramses dat net als het voorgaande programma in de Shaffyzaal, nu onderdeel van het Shaffy Theater, ging spelen. Ramses was bezig met een eenakter voor twee mannen samen met Lex Van Delden Junior. Daaromheen wilde hij ‘een gebeuren’ met zowel het Trio Louis van Dijk als het Trio Thijs van Leer. Ik mocht McArthur Park zingen en verder deden Loesje Hamel, Anneke Grönloh, Natascha Emanuels, Sylvia Alberts, Marjol Flore en vele andere gasten mee.

In 1969 begeleidde het trio Ramses tijdens het Holland Festival in het Concertgebouw te Amsterdam samen met het Metropole Orkest onder leiding van Dolf van der Linden met arrangementen van Rogier van Otterloo. Martijn Dresden, kleinzoon van de beroemde Sem Dresden, stelde voor dat we nog een gitarist nodig hadden. Hij stelde Jan Akkerman voor. Jan kwam in het Shaffytheater om met ons te jammen op uitnodiging. Tijdens deze sessie kwam John van Setten, destijds manager van Brainbox (waar hij toen speelde) het repetitielokaal binnen met de mededeling: ‘Jan, je ligt eruit!!!!’ ‘Nou’ zei Jan: ‘Ik mag mijzelf en jullie feliciteren want ik zit erbij’.

Focus als kwartet met als tweede van links Thijs van Leer
Focus als kwartet met als tweede van links Thijs van Leer

Toen waren we dus een kwartet.

In 1970 maakten we als begeleidingsband met Ramses de single The Shrine of God met Watch the ugly people en een LP Sunset–Sunkiss. De rest van Focus is geschiedenis en valt buiten het Shaffy-gebeuren.

Tot slot zou ik willen zeggen: Mijn vader was in de eerste plaats mijn muzikale inspirator die mij ook fluit heeft leren spelen en bijna al het andere op mijn vakgebied heb ik later van Ramses geleerd. Een prachtig en belangrijk advies van hem was dat je tijdens je opkomst, in alle rust of onder spanning, altijd één keer diep moet inademen om de sfeer van je publiek te inhaleren alvorens te beginnen. Ik zal mij Ramses altijd blijven herinneren als één van mijn meest dierbare grote vrienden, waar ik deels zo hoog tegenop keek, dat, als hij me toesprak, ik bijna altijd een beetje zenuwachtig werd terwijl onze vriendschap tegelijkertijd zo dichtbij en teder was. Deze vriendschap is altijd gebleven zonder ooit één onvertogen woord of spanning tussen ons. Ik ben blij dat we zo’n grootheid hebben/hadden in ons midden. Groter dan hij heeft nooit bestaan en dat zal ook niet meer komen en dat hoeft dan ook niet, want hij was het al. Om de grootste Nederlandse zanger te zijn moet je dus kennelijk half Egyptisch zijn, een kwart Russisch en een kwart Frans. Zoals Brel -een Vlaming- en Aznavour -een Armeniër-, de grootste Franstalige chansonniers waren.

Piet Souer, mijn eerste ontmoeting met Ramses.

Mijn eerste ontmoeting met Ramses
Piet Souer

Mijn eerste ontmoeting met Ramses was in het gebouw Felix Meritis aan de Keizersgracht te Amsterdam. In de periode dat ik met Lenny Kuhr als gitarist speelde, zo rond 1969, ontmoetten wij regelmatig Thijs van Leer. Hij speelde toen met Ramses in het theaterprogramma Shaffy Verkeerd. Die productie werd opgevoerd in het Shaffy Theater, zoals Felix Meritis vanaf dat jaar officieel genoemd werd.

Op een dag zochten wij Thijs op in het Shaffyzaaltje, de bovenetage van dat gebouw. Vanaf het moment dat Ramses halverwege de middag binnentrad, veranderde er iets in de ruimte, iets dat het directe gevolg was van het feit dat de man overliep van charisma. Zelfs aan Thijs zag je nog steeds de bewondering voor de man en artiest Shaffy. Toen ik een aantal jaren later ben gaan componeren en arrangeren schreef ik op een dag Te veel te vaak voor Liesbeth List. Een single die toen werd geproduceerd door Hans van Hemert. Met Hans werkte ik veel samen in die tijd, o.a. voor LUV. Het liedje werd een top tien hit zo rond de midden jaren zeventig. Omdat Hans van Hemert zoveel succes had als platenproducer, kreeg hij bij Philips – Phonogram de opdracht een duetten LP te maken met Ramses en Liesbeth. Hans vroeg mij of ik nog wat composities had liggen.

Ik ben mij toen gaan verplaatsen in Ramses en dacht natuurlijk aan ho, ho, ho, iets dat zo muzikaal kenmerkend was voor Shaffy. Aan de piano vertaalde ik dat muzikaal door de tekst Samen, ja Samen, ja Samen door de jaren heen. Dit was zo typerend voor Ramses dat ik pas vanuit dat punt compositorisch ben afgedaald naar allerlei melodische inleidingen. Kortom, ik was toen al vertrouwd met het gegeven dat componeren bestaat uit het binnenstappen van een wereld die zijn eigen straten, kruisingen en pleinen kent. Daar waar ik dacht linksaf te gaan, stootte ik mijn neus en ging dan maar weer eens rechts af, en zo kwam dan ten slotte ook dit lied weer tot een eindresultaat. Toen ik het voor de ‘jury’ voorspeelde werd het goed bevonden. Vervolgens werd ik geacht samen te gaan zitten met Ramses om naar zijn onvoltooid werk te luisteren of eventueel iets samen te gaan maken. Wij maakten in Amsterdam een afspraak op de Derde Weteringdwarsstraat tegenover het bekende café De Gelaghkamer. ’s Morgens vroeg belde ik aan en Ramses deed open. Ik keek vanaf de stoep een gang in, die redelijk duister en behoorlijk macaber leek. Vervolgens gingen we de woonkamer in, die tot mijn grote verbazing vol met lege drankflessen stond. Het licht kwam via gebroken, ondoorzichtige ramen naar binnen en vele beschimmelde, niet afgewassen glazen, pannen, potten, bestek en borden lagen op de vloer. In de schouw waar ooit een kachel had gestaan lag een oud Perzisch tapijt. Ramses vertelde me dat hij dat ‘hokje’ wel een prettig slaapplekje vond. Ik dacht: Hoe kunnen wij in deze ruimte ooit nog iets gaan creëren? Hij leidde mij na deze rondleiding weer naar het duistere gangetje alwaar een zijdeur was die toegang verschafte tot een brandschone kamer. Deze kamer was ingericht met keurige schrootjes waarin een gloednieuwe zwarte vleugel stond. Hij vertelde me dat Phonogram, destijds zijn platenmaatschappij, deze ruimte op hun kosten voor hem hadden ingericht en verbouwd op voorwaarde dat deze kamer zo moest blijven en niet bevuild mocht worden. Toen wij zo rond een uur of elf aan de vleugel zaten moest hij even weg. Met twee flessen jenever kwam hij even later van de slijterij terug: “Één voor jou, één voor mij!”

In mijn herinnering hebben we leuk samen gewerkt, waarbij ik veel inspiratie opdeed, vooral door zijn harmonieën. Ik vond dat zo briljant. Het deed me vaak aan Debussy of Ravel denken. De LP productie die ik eveneens dirigeerde werd zeer bezield ingezongen. Het lied Samen heb ik altijd bij me gedragen, zo’n lied van: “Dat zit in mijn ziel en dat verlaat mij niet; dat neem ik overal mee naar toe”.

Ramses Shaffy Songbook

Jaren later, zo rond 2007 kort voor zijn overlijden, ben ik Ramses nog gaan opzoeken in het Sarphatihuis te Amsterdam waar hij toen inmiddels woonde. Omdat ik het Shaffy Songbook Een turbulent leven in liedjes had gekocht als cadeau voor een vriend die een groot bewonderaar was van Shaffy, dacht ik twee vliegen in één klap te slaan door hem weer eens te spreken en hem daarna het boek te laten signeren.  Bij de balie aangekomen vroeg ik aan een vrouw waar ik Ramses kon vinden waarop ze antwoordde: “Als u goed luistert, dan hoort U hem aankomen, want hij schuifelt”. Direct daarna kwam Ramses met zijn rollator aan en het eerste wat ik hem vroeg was: “Hoe gaat het met je”? En toen sprak hij de onsterfelijke woorden: “Daar ga ik niet over”. Daarna signeerde hij het boek en ging ik blij  weg. Hoewel het boek een cadeau was voor een goede vriend koesterde ik het als een kleinood en als een symbolische schat van prachtige herinneringen die ik aan deze man heb.

Herinneringen van Penny Henshaw

Herinneringen van Penny Henshaw

Of ik herinneringen heb aan het Shaffy Theater?

Na een teleurstellende gang van zaken bij het Internationaal Folkloristische Danstheater in 1978 kon ik me als toch geëngageerde technica ontwikkelen bij Het Shaffy Theater, o.a. met Mimegroep Memorie (“Samen alleen of Het Daglicht” boven in de Shaffyzaal) en later dankzij Shaffy via Mickery nog verder met o.a. Mel Smith (onlangs veel te vroeg overleden), Peter Brewis en Bob Goody in “Have you heard the one about Joey Baker?“.

Gidius Noordman was mijn mentor indertijd. Dankzij de generositeit van Gidius en de andere technici van het Shaffy heb ik me nooit hoeven schamen dat ik het niveau van fysieke kundigheid niet bereikte van hen die moeiteloos zonder veiligheidsvoorziening over de balken liepen vijf meter of meer boven de Concertzaal. In Het Shaffy Theater voelde ik me altijd gewaardeerd om wat ik wel kon, en nooit veroordeeld om wat ik niet kon.

Shaffy_Theater_festival_of_fools

Dat Shaffy opeens geen Shaffy meer was maar weer “Felix Meritis”, daar heb ik nooit aan kunnen wennen. Letterlijk en figuurlijk een stap achteruit. Als ik over de Keizersgracht fiets, kijk ik de gevel nog altijd met een beetje verdwaasd ongeloof aan. Wat mij betreft mag Het Shaffy Theater weer Het Shaffy Theater worden en het liefst een beetje vlug ook. Niet voor één weekend maar blijvend. Een theater waar je je ideeën tot uiting mag brengen, en in een voorstelling omzetten. Een theater waar alles wat mag worden.

Tot ziens op 8 en 9 november.

­­­­­­­­­­­­­­­­­­

Bob Logger, Felix

Felix
Bob Logger

Aan het eind van de jaren ’60 van de vorige eeuw, toen de ontevredenheid in ‘theaterland’ steeds manifester werd, hadden binnen de Nederlandse Comedie een aantal -meest jongere- acteurs zich verenigd in een werkgroep.

Niet kritiek op het lopende repertoire was de directe aanleiding, doch de behoefte vorm te geven aan een meer geëngageerd en actueler soort theater.

Met (schoorvoetende) toestemming en steun van de directie werd begin 1969 de mogelijkheid geschapen een productie voor te bereiden die beantwoordde aan de ideeën en opvattingen van de betrokkenen.

De keus viel op ‘Gesang vom Lusitanischen Popanz’, van Peter Weiss.
Als regisseur werd aangetrokken Leonard Frank, muziek van Willem Breuker. Om praktische en principiële redenen zou de première niet uitgebracht worden in de Stadsschouwburg.

Funhouse

In gebouw Felix Meritis, een uit 1788 stammend verenigingsgebouw met verschillende zalen, was een jaar eerder de z.g. filmzaal ingericht voor de groep rond Ramses Shaffy, voor het programma Shaffy Chantate. Inmiddels hadden ook in andere zalen van Felix binnen- en buitenlandse experimentele theater- en cabaretgroepen voorstellingen gegeven.

Funhouse, een groep rond Rob van Houten, en ‘the Sissies’, hadden met technische steun van o.a. de Nederlandse Comedie hier geregeld voorstellingen verzorgd.

Het lag dus voor de hand de Lusitanische Popanz in Felix uit te brengen.

Begin juni werd er in de z.g. Shaffyzaal gerepeteerd en op 11 juni was de première. De voorstelling werd gepresenteerd onder de Nederlandse titel: De Lusitaanse Bullebak.

Een paar dagen voor de première stond in een ochtendblad een interview met enkele medewerkenden aan ‘de Bullebak’, waarin sprake was van ‘repressieve tolerantie’ van de zijde van de directie van de Nederlandse Comedie.

Toen Guus Oster op zijn kantoor in de Stadsschouwburg dit las, spoedde hij zich te voet naar Felix, waar de repetitie net was begonnen. De betrokkenen werden ter plekke ter verantwoording geroepen. Later bleek de term door de interviewer te zijn toegevoegd.

De voorstellingen in de Shaffyzaal verliepen op sommige avonden in een gespannen sfeer. Onder het publiek bevonden zich dan doorgaans leerlingen van de Toneelschool en studenten van het Instituut voor Dramaturgie.

Nadat tijdens de première van de ‘Storm’ van William Shakespeare door de Nederlandse Comedie op 19 september 1969 in de Stadsschouwburg de eerste tomaten door de zaal vlogen, kwam de vernieuwingsgolf binnen het theater pas goed op gang.

Shaffy Theater

Ook hierbij speelde Felix Meritis een belangrijke rol. Naast voorstellingen van experimentele Nederlandse en buitenlandse theatergroepen, muziek- en cabaretensembles, die jarenlang als voorbeelden golden voor een nieuw soort theater, werd Felix een centrum voor discussie- en protestbijeenkomsten.

Vermaard werden de Zondagochtend bijeenkomsten, waar, onder voorzitterschap van Han Surink, fanatieke ‘Tomatisten’ en vernieuwingsgezinde leden van gevestigde gezelschappen elkaar ontmoetten.

De sfeer was hier begripvoller en verdraagzamer dan tijdens de bijeenkomsten in het Universiteitstheater tussen de leden van gevestigde gezelschappen en compromisloze studenten van het Instituut voor Dramaturgie, die uitliepen op regelrechte confrontaties.

Helaas verzandden de discussies in Felix na enige tijd in procedurele muggenzifterij over wie wel of niet aan de bijeenkomsten mocht deelnemen, of wie de notulen mocht nakijken.

Desalniettemin waren hier door direct betrokkenen de eerste naoorlogse discussies binnen de theaterwereld gevoerd over diverse vormen van theater zoals die de komende jaren vorm zouden krijgen bij het Werktheater, Sater, de Appel, Arena, Baal, etc.

Herinneringen van Rudolf Lucieer

Herinneringen van Rudolf Lucieer (Toneelgroep Baal) 

In de zaal waar ooit Clara en Robert Schumann concerteerden, mochten wij in 1972 proberen  een artistiek antwoord te vinden op de vragen die rezen na Aktie Tomaat.

We speelden Brecht’s eerste stuk en vernoemden onze groep daarnaar. ‘Baal speelt Baal’, dat klonk lekker. “Theater van de straat, asfalt waar ooit pluche was”, herinner ik me uit de interviews die we destijds gaven.

Vijf jaar later verlieten wij het Shaffy Theater. Met de vele uitverkochte zalen, met de introductie van schrijvers als Botho Strauss, Peter Handke en Thomas Bernhard, met de ontwikkeling van het muziektheater o.l.v. Willem Breuker, Louis Andriessen en Lodewijk de Boer, pasten wij niet meer binnen de doelstelling van het Shaffy Theater, dat onbekend talent een plaats wou bieden. Na een overgangsperiode vond Baal tenslotte zijn eigen plek in Amsterdam als bespeler van Theater Frascati.

Het spelen in het Shaffy Theater was met geen ander theater te vergelijken. Destijds bestond er nog niet zoiets als ‘het circuit van de kleine zalen’. Met allen die in het Shaffy Theater onderdak vonden veroverden we dat nog onontgonnen terrein van het experimentele. Toneel, dans, mime, muziektheater, video, performance, improvisatie.

Nergens anders buitelden al die theatervormen in hun verscheidenheid zo over elkaar als in het Shaffy Theater: de artistieke bijenkorf van het experimentele.

Dat ik in dit alles meeliep geeft nog altijd een geweldig gevoel.

Rudolf Lucieer

Herinneringen van Nico van der Linden

Herinneringen aan Ramses Shaffy
Nico van der Linden

Mijn carrière begon in 1971 bij Cabaret Tekstpierement, waarin ook oprichtster Sylvia Alberts zat. Ik kende Frank Sanders en Sylvia nog van de middelbare school tien jaar daarvoor. Toen het speelseizoen in april 1972 afgelopen was kocht ik uit nieuwsgierigheid de LP Shaffy Chantate om naar Sylvia en Thijs van Leer, van wie ik af en toe les had, te luisteren. Ik hoorde toen voor het eerst pas Ramses Shaffy, Liesbeth List en het overdonderende Trio Louis van Dijk met het zang kwartet. Binnen enkele dagen zorgde ik ervoor alle Shaffy-LP’s te bemachtigen die er tot op dat moment uitgebracht waren. Deze april weken in 1972 zouden voor mij een belangrijke periode vol inspiratie worden. Ik ging alle liedjes uitzoeken en spelen. Precies in die periode kwam Shaffy bovendien toevallig regelmatig bij de violist Christiaan Bor op bezoek, onze bovenbuurman. Ik ging eens op zo’n avond extra hard die liedjes spelen. Via Sylvia Alberts kwam ik in mei dat jaar in contact met Marjol Flore. Ze zocht een begeleider en toen ze op een dag langs kwam om kennis te maken gingen wij de hele LP Shaffy Chantate jammen. Een paar dagen later nam ze me mee naar een repetitie van een KRO-TV show rond Ramses Shaffy met gasten. Zo leerden Ramses en ik elkaar kennen en mocht ik ook direct als gast meedoen. Na onze eerste ontmoeting zei Shaf: “je bent familie”, een gevleugelde uitspraak voor iemand die zijn muzieksmaak aanvoelde of artistiek bij hem paste.

Later heb ik zo’n drie jaar Met Marjol gespeeld.

Nico van der Linden
Nico van der Linden

Wij begonnen ons tournee in januari 1973 nota bene in het Shaffyzaaltje, dat op mijn verzoek weer in de originele staat werd teruggebracht, d.w.z. alle zwarte muurgordijnen weg, zodat de originele wandschilderingen weer zichtbaar werden. Het programma werd een groot succes.

Op een dag in mei belde Liesbeth List mij op met de vraag of ik een paar avonden met haar en Ramses in de Brakke Grond kon spelen. Twee hoofdrolspelers uit de succesvolle langlopende toneelserie The Family waren ziek. Er moest een andere voorstelling geprogrammeerd worden. Een uur later kwam er een taxi langs om zo’n twintig LP’s langs te brengen. Ik zocht in noodtempo alle List liedjes uit, evenals de duetten met Ramses. De bassist, René Mesritz en de drummer, Robert Meinema van mijn trio zaten in de andere kamers hun partijen te oefenen. Om zes uur waren we in de Brakke Grond voor een vluchtige repetitie van zo’n klein uur. Alle goden waren met ons en het werden totaal zeven succesvolle weken in een uitverkocht huis. We bleven de jaren daarna regelmatig met elkaar werken.

In 1982 werd ik gevraagd een aantal nieuwe liedjes voor Ramses te arrangeren. Dit was voor zijn aandeel bij het Circus Grand Variété Saltarino. Hij zou ‘n klassiek Zwitsers clowns nummer overnemen met bellenblazen. Op zijn cassettebandje stonden: Overvoerd door jou, Eric, De witte wolk, Meneer Koek, Novemberstorm en Met het circus mee. Het circusorkest snapte totaal niets van deze muziek en zo verviel de uitvoering van deze nieuwe onbekende liedjes.

In het theaterseizoen 1986-87 begeleidde ik nog het laatste officiële Shaffy/List theaterprogramma Kussen. Een aantal nieuwe liedjes uit deze show is nooit geregistreerd.

In het najaar namen we nog de laatste LP/CD-Cassette op: Sterven van Geluk. Hier stond een aantal Saltarino en Kussen liedjes op. Deze LP kwam mede tot stand dankzij een handtekeningenactie van Monique van Zandvoort. Gerrit den Braber, producer, overtuigde de platenmaatschappij Polydor deze LP op te nemen. Dit gebeurde in de nazomer van dat jaar. Op een ochtend toen ik de platenmaatschappij belde wanneer de LP geperst zou worden, deelden zij mede: “We denken zo over een dag of tien”. Nog diezelfde ochtend ontdekte ik bij mij om de hoek een gloednieuwe tweedehands platenwinkel. Binnenkomend zag ik direct een heel pak van deze nieuwe Shaffy LP liggen, voor slechts vijf gulden per stuk! Deze bleken uit Hilversum afkomstig te zijn. Afgedankte presentexemplaren van de diskjockeys. Later bleken ook nog eens alle fabrieksexemplaren vernietigd te zijn om zo het afgestane Buma-Stemra geld terug te krijgen. In de vier maanden van dit hele proces was de geluidsdrager fabrikant Polydor vele malen van directie gewisseld. De LP heb ik uiteindelijk zelf voor vijf gulden bij mij om de hoek gekocht.

Nico van der Linden
Pianist/arrangeur/componist/leider trio

Herinneringen aan Ramses Shaffy, Steve Austen

Herinneringen aan Ramses Shaffy
Steve Austen

Ramses trok zich nooit veel aan van “het kleine denken”, nijd of jaloezie. Als mensen zijn werk waardeerden dan was dat óók prima. Als hij, wat vaak gebeurde, na een optreden bij mensen thuis kwam of bij een vereniging nableef, en men hem vragen ging stellen buiten het gangbare showbizz gebeuren, dan hield hij dat nadrukkelijk af. Volgens een vaste methode boog hij de conversatie om of beëindigde hij het gesprek. De oorsprong van zijn liedjes vermoedden op zijn minst dat hij een zeer rijk gevoelsleven had met een diepe belangstelling voor de wereld met zijn gebeurtenissen. Een man die ook veel gelezen had en erudiet was. Hij wilde iedere keer zijn plaats daarin bepalen waaruit bleek dat hij gezegend was met een meer dan gemiddelde reflectieve kwaliteit en zo gedroeg hij zich in feite vaak ook. Naast de buitengewoon succesvolle man kon hij privé uiterst bescheiden zijn. In zijn kunst kon hij voor de gewone mens zodanige hoogten bereiken dat je buiten zinnen kon raken. Kortom hij had transcendente capaciteiten, zelfreflectie en moet dus voor een groot publiek een verborgen gebied hebben gekoesterd van diep inzicht gepaard met de kwaliteit om dat compact onder woorden te brengen zonder dat men zich realiseerde dat Ramses het hier of daar over had. Het kwam voort uit een zeer diepe overtuiging met een plaatsvervangend “zich blootgeven gevoel”.

Frenk der Nederlanden, Toneellaboratorium

‘Toneellaboratorium’
Frenk der Nederlanden

De kop boven de recensie in Het Parool was veelbelovend, maar de criticus van dienst – de eminente professor Hans van den Bergh – bedoelde het helaas niet positief. ‘Het is al met al zeker dat wie een boeiende of meeslepende avond toneel wil beleven niet naar Frenk der Nederlanden en Mark Bais als de twee moeizaam converserende heren moet gaan kijken.’

Dat Van den Bergh zich die septemberavond in 1983 in het Shaffy Theater had verveeld, was tijdens de voorstelling al duidelijk geworden. Zuchtend en steunend zat hij op de eerste rij, en toen hij na een minuut of tien zijn schoenen uittrok, begreep ik al dat het een verloren strijd was.

Nee, dan toch liever Wouter Gortzak in de Volkskrant. ‘Het stuk dat wil aantonen dat mensen niet meer met elkaar kunnen praten en vluchten in allerlei clichés, wordt nergens opwindend. Maar er wordt zorgvuldig gespeeld en dat houdt de aandacht dan toch gevangen.’

Maar ach, eigenlijk kon die hele Hans van den Bergh -hij ruste in vrede- me aan m’n reet roesten. Ik had op het podium van Shaffy gestaan, althans, in de zaal, want voor een podium ging je maar naar de schouwburg. Shaffy had een vlakke vloer en was voor ons, jonge theatermakers, het heilige der heiligen.

DISCORDIA

Hoeveel schitterende voorstellingen hadden we daar al niet gezien? Maatschappij Discordia die Beckett speelde, over heiligen gesproken. Dat wilde ik ook, en na die drie voorstellingen in Shaffy besloot ik dat ik acteur wilde worden. In een gehuurd busje toerden wij, de jonge honden van de IJmuidense theatergroep Kode, door het land. We speelden in Nijmegen, in Eindhoven en op de Nederlandse theaterdagen in Deventer, nota bene in een zaal naast onze helden van Discordia. Maar nergens waren we zo thuis als in Shaffy. In Shaffy gebeurde het allemaal, in Shaffy was alles mogelijk, we waren in Shaffy.

Marien Jongewaard
Marien Jongewaard

Shaffy wás een toneellaboratorium, een broedplaats lang voordat dat woord door de politiek werd omarmd en elke betekenis verloor. In Shaffy zag je theater dat je nergens anders zag. Marien Jongewaard, de briljante acteur van Nieuw West, dat andere huisgezelschap van Shaffy, verwoordde het zo: ‘Wat er in je zit, moet op het toneel worden losgeweekt. Als wierook moet het verbranden, waardoor de geur zich kan verspreiden over de zaal. En dat moet je met al je zintuigen tot je nemen, ondergaan, meemaken.’

Zuilenzaal in Felix Meritis. Foto: Thomas Schlijper
Zuilenzaal in Felix Meritis. Foto: Thomas Schlijper

Dat was mooi gezegd, maar helaas bleek er toch niet zoveel toneelbloed in mij te zitten dat ik in zijn voetsporen kon treden. Ik keerde het theater de rug toe en koos positie aan de zijlijn, als journalist. Het theater verloor zijn subsidie en ook Discordia kreeg het moeilijk. Maar de groep renoveerde de Zuilenzaal en ging, ook zonder financiële steun van de overheid, onverdroten door met het onderzoek naar tijd, ruimte en taal.

Maar de dagen van Shaffy waren geteld en Felix Meritis ging verder als ‘internationaal centrum voor kunst en wetenschap’. Dat klonk heel deftig, maar volgens de jonge theatermakers die het gebouw in mei 1993 bezetten, was het slechts een schaamlap die moest verhullen dat er niets meer gebeurde aan de Keizersgracht. ‘Vroeger was hier altijd wat te doen, maar de laatste jaren is het godvergeten stil geweest’, zoals een jonge acteur zijn onvrede verwoordde. ‘We willen ons theater terug’.

De opleving bleek echter van korte duur te zijn. Vroeger was dood en Shaffy keerde niet meer terug in het land der levenden. Maar de mooie voorstellingen bleven. Waaronder een onvergetelijke van Nieuw West: Below Zero. De acteurs speelden een rol en toch ook weer niet. Ze dronken en blowden en beledigden de toeschouwers, terwijl ze ondertussen hun rauwe teksten de zaal in slingerden.

Eén van hen was Hans van den Bergh, dezelfde. Nog steeds moest de professor niets van experimenten hebben. Toen hij halverwege de voorstelling de zaal verliet, werd hij tegengehouden door een van de acteurs. Woedend rukte hij zich los. Een schande was het, en scheldend en tierend verliet de criticus het gebouw.

Mijn wraak was zoet.

Frenk der Nederlanden, juni 2013

Herinneringen van John Engels

Herinneringen van John Engels
Drummer Trio Louis van Dijk: Lp’s “Shaffy Chantate” 1968, “We zullen doorgaan” 1972, “Zonder Bagage” 1970 en “The best of the Louis van Dyke Trio” 1971.

Ik heb Ramses volgens mij voor het eerst ontmoet in 1956 tijdens een gastoptreden bij Pia Beck in de “Blue Note Club”  te Amsterdam. Daar kwam dan ineens een enorme persoonlijkheid op, die als groot acteur toch altijd zichzelf was in wat-ie ook deed en daar gaat het toch eigenlijk alleen maar om. Ik herinner me ook nog dat ik jaren later nog met de Amerikaanse jazzzangeres Blossom Dearie een week lang in Scheveningen speelde. Daarbij zong ze “Sammy” in een eigen Engelse vertaling. Wat me vooral bijstaat is dat het allemaal heel fris, heel eigen, en vooral geen geroutineerd gedoe was.

Kortom je moest er iedere dag opnieuw induiken zodat je steeds verder kwam en als dat dan eens een keer mis ging dan loste je dat samen weer op zodat je weer een flinke stap verder kwam. Wat is het toch jammer dat je soms jaren later via anderen moet vernemen, dat alle Shaffy platen waarop wij zelf allemaal meespelen alweer jaren geleden vele malen op CD zijn verschenen. Nog steeds als ik af en toe op de TV een oude opname van ons zie dan denk ik: “Dat swingde toch wel mooi de pan uit” en wat een speelplezier. Later werkte ons trio nog wel eens gezamenlijk met Focus op tournee. Het was een geweldige tijd met ons trio, Ramses en Liesbeth; een soort van familieverbond. Tijdens onze concertseries vertrokken  we altijd vanaf het huis van Ramses met een Volkswagenbusje. Als we dan in de kamer voor zaten te wachten draaide hij altijd 45 toeren platen met jazz voor ons.

John Engels. Foto: Cees vd Ven
John Engels. Foto: Cees vd Ven

Ramses was gewoonweg een swinger, net als een jazzmuzikant – het was een enorme muzikale vogel, die ons altijd gewoon lekker liet spelen………..mooie herinneringen………………..mooi mens.

Herinneringen van Loes Gompes

Herinneringen van Loes Gompes

Een jaar of zestien zal ik zijn geweest toen ik voor het eerst naar het Shaffy Theater ging. Ik had gehoord dat daar bijzondere dingen gebeurden. In de bovenzaal zag ik verschillende voorstellingen: eentje van Hauser Orkater met snoeiharde gitaren en een schimmenspel op de muren en een spetterend optreden van Bram en Freek. Later ging ik in mijn geboortestad kunstgeschiedenis studeren aan de UvA. Daar raakte ik bevriend met Linda Snoep, die in de werkgroepen bij kunstgeschiedenis mijn aandacht had getrokken door haar intelligentie en haar prachtige grote zwarte Art Deco-ring. Op een dag kreeg ze een baantje bij het Shaffy Theater. Ze begon met kaartjes scheuren, maar maakte snel promotie. In korte tijd klom ze op tot programmeur, samen met Matti Austen, de broer van Steve Austen, de oprichter en destijds al voormalige directeur van het Shaffy Theater.

Tot mijn vreugde mocht ik regelmatig met Linda en Matti mee op stap. Het leukste waren de tochten naar Gent. Wat een fantasierijke mensen kwam je daar tegen, en wat een dolle gek vond ik die Guido Lauwaert met zijn geweldige voorstelling Reis naar het einde van de nacht gebaseerd op het gelijknamige boek van Céline.

Guido Lauwaert. Foto: Michiel Hendryckx
Guido Lauwaert. Foto: Michiel Hendryckx

In het Shaffy Theater zag ik Belgische theatermakers. De Brakke Grond bestond immers nog niet – ze moesten ergens beginnen. Ik herinner me nog een Shaffy Weekend: in alle zalen waren doorlopend voorstellingen. Ineens klonken er pistoolschoten in het café beneden in het gebouw. Ik schrok me het lazerus. En ja, ook dat was het werk van een Belg: Eric de Volder, die zich schietend door het enorme pand bewoog. Hij had de grootste pret en wonderwel niemand raakte in paniek. Het Shaffy-publiek wist al lang dat het ongewone hier heel gewoon was. Ja, dat was het Shaffy Theater bij uitstek.

Hier leerde ik hoe fantasierijk en prikkelend podiumkunsten kunnen zijn. Dat experimenteren niet alleen voor opwinding kan zorgen, maar ook belangrijk is om kunst naar een hoger niveau te tillen. Hoe anders was deze wereld dan die van de Stadsschouwburg, waar ik zelf kaartjes had gescheurd en me had verveeld bij de voorstellingen van het Publiekstheater. Regulier toneel, afgemeten en saai. Wat moest ik ermee? Op een dag belde Linda met de boodschap dat ik op een bepaalde datum naar het Shaffy Theater moest komen. Zij en Matti hadden in Brussel een Belgische choreografe gezien, ongewoon goed, Anne Teresa De Keersmaeker.

Anne Teresa de Keersmaeker
Anne Teresa de Keersmaeker

Zo zag ik in de Shaffyzaal Fase (1982), een vierdelige dansvoorstelling op muziek van Steve Reich. Een van de delen was op Reich’s Clapping Music, een dans op stoelen waarbij indrukwekkende bewegingen met de armen werden gemaakt. Wauw, dat dans zo swingend kon zijn. Dat was wel wat anders dan Het Zwanenmeer. Door deze ervaring werd ik ook nieuwsgierig naar moderne dans.

In het Shaffy Theater was ik in die jaren kind aan huis. Ik leerde er mensen kennen en zag er veel voorstellingen die grote indruk op me maakten. Onder meer die van de Stichting Dansproduktie, toneelgroep Baal, De Mexicaanse Hond, het Onafhankelijk Toneel – later Maatschappij Discordia. Zoveel jaren later besef ik hoeveel speelruimte podiumkunstenaars toentertijd in en buiten het Shaffy Theater kregen. Nee, een vetpot was het niet. Maar er was wel ruimte om van alles te ondernemen. Door deze vernieuwing in de podiumkunsten ontstond er ook een netwerk van nieuwe theaters. Een groot contrast met het huidige tijdperk, waarin de kunsten eerder in het licht van negativiteit en afbraak worden bekeken. Voor kunstenaars is het vrolijke, vrije spel voorbij. Maar fantasie en spel blijven. Ergens ontstaat vanzelf weer een nieuw begin. In de geest van het Shaffy Theater.

Loes Gompes

Guido Lauwaert, DE VOYAGE IN SHAFFY

Guido Lauwaert

Op z’n minst 50 voorstellingen van Voyage au bout de la nuit  (Nederlandse titel “Reis naar het einde van de Nacht”), naar de gelijknamige roman van Louis-Ferdinand Céline, heb ik gespeeld in het Shaffy Theater aan de Keizersgracht van Amsterdam, verspreid over twee seizoenen.

Louis Ferdinand Céline
Louis Ferdinand Céline

Ik begon de voorstelling – staande onder een grote Franse vlag, twee boules tegen elkaar tikkend, terwijl de toeschouwers zich een plaats uitzochten. Eenmaal de zaalwachter teken deed dat ik mocht beginnen liet ik een boule vallen. Hij rolde richting publiek. De tweede gooide ik er achteraan,  mompelend wat onverstaanbare Franse woorden, als een ervaren Franse speler van jeu de boules. Op de eerste rij gingen voeten veiligheidshalve de lucht in. Toen de boules waren uitgebold, slofte ik naar een rieten stoel midden op het toneel, waarop een plaid en een half dozijn foulards lagen, alles slordig gedrapeerd, en ging zitten. De roman lag half weggestopt tussen de foulards. Ik haalde hem te voorschijn, bladerde er door, keek het publiek aan met een verveelde blik en begon de eerste alinea voor te lezen. In het Frans.

Ca a débuté comme ça. Moi, j’avais jamais rien dit. Rien. C’est Arthur Ganate qui m’a fait parler. Arthur, un étudiant lui aussi, un camarade. On se rencontre donc place Clichy. C’était après le déjeuner. Il veut me parler. Je l’écoute. ‘Restons pas dehors! qu’il me dit. Rentrons! ’Je rentre avec lui. Voilà.

De helft van de toeschouwers schrok. Je zag ze denken, ‘O nee! Een Franse voorstelling! We zitten fout! Hadden we dat geweten…’, maar hun gezicht klaarde op toen ik het boek naast de stoel op de grond legde en de alinea hernam, in het Nederlands.

Zo is het begonnen. Ik had tevoren nooit iets gezegd. Nooit. Arthure Ganate, die heeft me aan het praten gebracht. Arthur, ook een student in de medicijnen, een vriend van me. We kwamen elkaar tegen op de place Clichy. Na het middagmaal. Hij wilde me spreken. Ik luisterde. ‘Laten we hier niet blijven staan!’ zei hij, ‘ga mee!’ Ik ging met hem mee. Zo is het gegaan.

De eerste voorstellingen zat er nauwelijks volk in de Shaffyzaal. Capaciteit 120 man. Tot twee recensenten kwamen kijken. De volgende ochtend werd de monoloog als aanrader getipt in de Volkskrant. En Jac Heijer schreef in NRC Handelsblad dat ik het boek had ingekort, maar met behoud van de beschouwelijke reflectie van Céline. De machtigen zijn slecht en gemeen, de anderen zijn getrapt en geslagen en voor de gevoelige natuur blijft niets anders over dan zich te isoleren. Zonder ook maar een moment belerend te zijn, gaf ik de boodschap van Céline door alsof ze de mijne is. Dat deed ik, nog steeds volgens de kapelmeester van de critici, knap en integer en mijn gevoeligheid overtuigde.

De goeie recensies zorgden voor een bestorming van de reservatiedienst. De telefoon stond roodgloeiend en kort na de middag kwamen mensen langs om toch zeker een kaartje te hebben voor die avond. De laatste dagen van de week zat het theater met een probleem. Ik was altijd heel vroeg aanwezig en Steve Austen kwam me vinden in het foyer.

“Guido, man, de voorstelling loopt als een trein. Gefeliciteerd.”

Ik was op mijn hoede. Kende Steve al zo goed dat ik wist dat het toontje ellende voorspelde, maar hij er baat bij zou hebben.

“De reservatie kan niet volgen. Volgende week sta je hier ook, maar naar het zich laat aanzien zullen eind van de week alle kaartjes voor die voorstellingen de deur uit zijn. Daarna is de Shaffyzaal voor een andere groep gereserveerd. Die kan ik niet afzeggen. Dat begrijp je toch? Maar ik heb een oplossing, als je het er mee eens bent. Namelijk dat je de voorstelling tweemaal per avond speelt. De eerste om acht uur en de tweede om half elf. Lijkt me leuk.”

“Steve! Weet je wel hoeveel energie ik spuit?”

“Ja, dat zie ik wel, maar je hebt er nog veel meer. Na de voorstelling zit je nog uren in de bar, elke avond een andere griet te versieren. En je wordt dubbel betaald, mits een lichte aftrek omdat alle spullen toch aanwezig zijn en er geen reiskosten zijn.”

Wat kon ik daarop zeggen? Braaf knikte ik.

“Goed zo, Guido. Ik had niets anders van je verwacht.”

Op de voorstellingen in Shaffy volgden een paar honderd andere.

Heel Nederland werd afgereisd. Rotterdam; de Lantaren, Haarlem met zijn heerlijke Toneelschuur, Nijmegen, Groningen, Arnhem, Zaltbommel [ik zag de nieuwe brug], Wadway, waar het torenklokje vijf minuten voor aanvang werd geluid. Ik zag het publiek aansloffen. Utrecht, Breda, Den Bosch. Den Haag. Overal waar het netwerk van Shaffy een voet tussen de deur had. Twee, drie seizoenen. De tweede plateaus van schouwburgen en de zalen van het alternatief circuit, goed voor honderd stoelen.

Dankzij Shaffy heb ik een flink pak voorstellingen in Vlaanderen gehad. In heel wat kleine zalen en in menige jeugdclub heb ik De Reis gespeeld. Ze zaten indertijd zonder uitzondering in de puberteitsperiode. In een hok hing een lucht van verschaald bier en stond een emmer water om je te verfrissen na afloop. Nu eens lag een verkreukelde speellijst van een bandje op een leeg vat, dan weer klamme keukenhanddoeken. Soms zelfs een damesslipje. Het was de tijd dat je cash werd uitbetaald na afloop. In Nederland was dat geen probleem maar in Vlaanderen liep dat vaak slecht af. Niemand die over je gage sprak. Na een half uur vroeg ik aan de barman tot wie ik mij moest wenden om betaald te worden.

‘Man, had je dat nu vijf minuten eerder gevraagd. De voorzitter is net weg.’ Het was vaak een hele toer om aan je geld te geraken. Twee, drie telefoontjes… vier. Een aangetekende brief met een fotokopie van het contract. Je zag het aankomen en nam je voorzorgen. Door een spot of snoeren mee te jatten. Als voorschot op de schade die volgen zou.

Er waren ook betere zalen. Zoals het cultureel centrum De Warande van Turnhout, waar Eric Antonis directeur was. De beste voorstellingen, althans wat Vlaanderen betreft, waar ik de warmste gevoelens aan overhoud, waren in de legendarische Zwarte Zaal van Gent. Vanaf deze plek een groet aan de stichter en drijvende kracht, Pierre Vlerick. Hij is dood, ja, maar er zijn er die nooit sterven, ook al zijn ze verbannen naar een soort van voorgeborchte door de schroeiplekjes in het geheugen van de nieuwe generatie journalisten en cultuurambtenaren.

Guido Lauwaert. Foto: Michiel Hendryckx
Guido Lauwaert. Foto: Michiel Hendryckx

Maar hoe is het eigenlijk allemaal begonnen? Aan het eind van de jaren zeventig had ik de Voyage een eerste maal gelezen. Dankzij een Vlaamse auteur die graag zijn hand in het halsje van een meisjesblouse stak om, zoals Graham Greene het uitdrukte, ‘de bron van het leven te strelen en er de warmte van te voelen’. Uit zelfbehoud. Louis Paul Boon, uiteraard. Hij is de man die mij de richting van Céline heeft gestuurd, met de zin op de eerste bladzijde van De Kapellekensbaan: “of zult gij het leven binnen tijd en ruimte hardnekkiger geselen dan in de voyage au bout de la nuit?” Eindelijk begreep ik dat het bestaan wordt gevoed door de kring waarin je leeft, en dat je om te overleven op die kring moet pissen, maar moet opletten je beminden niet te besprenkelen. Nog tijdens de lezing wist ik dat ik van de Voyage ooit een monoloog zou maken. Niet veel later was het zover. Toen ik zelf mijn favoriete passages had aangestipt en na drie nachten en twee dagen bezig te zijn geweest met schaar en lijm de tekst in mijn opperhoofd stampte, kwam François Beukelaers langs. Nog maar goed en wel bezig of hij onderbrak me en zei: “Dat is het. Dat eerste blokje is het hele boek. Zo moet je het bekijken. Want als Bardamu Arthur Ganate niet op de place Clichy was tegengekomen en hij hem niet had gevolgd, was al de ellende die erop volgt nooit gebeurd.”Gent, 2013-07-25

Tijdens het SHAFFY WEEKEND in Felix Meritis zal Guido Lauwaert op beide avonden, vrijdag 8 en zaterdag 9 november De reis naar het einde van de nacht een laatste maal hernemen. Tenzij Steve Austen de acteur mailt: ‘Beste Guido, waarde vriend, we zitten met een probleem.’

Bianca van Dillen, dansen in het Shaffy

Samen dansen in het Shaffy
Bianca van Dillen over Dansproduktie en het Shaffy Theater

In de jaren zeventig namen moderne dans, bewegingstheater en kruisbestuivingen tussen theater en beeldende kunst in zowel Nederland als België een hoge vlucht. Het Shaffy Theater werd hét podium voor deze kunstvormen en trok succesvolle dansers naar zich toe, waaronder Anne Teresa De Keersmaeker en Truus Bronkhorst. Een collectief werkverband van moderne dansers en choreografen dat al vanaf het begin furore maakte was Dansproduktie, het eerste Nederlandse danscollectief dat aanvankelijk enkel bestond uit vrouwen. Er werd gewerkt met een kleine vaste groep dansers en een wisselend aantal gasten. Bianca van Dillen, oprichter van Stichting Dansproduktie en later artistiek leider, vertelt over haar gedrevenheid in de dans- en theaterwereld en waarom het Shaffy Theater voor haar essentieel was.

Dansproductie Vermiljoen in Shaffy Theater
Dansproductie Vermiljoen in Shaffy Theater

Bianca van Dillen trad voor het eerst op in het Shaffy in de jaren zeventig, toen Dansproduktie nog geen gezelschap was. Het collectief zou dankzij het Shaffy Theater ontstaan na de productie Vermiljoen. Gedurende tien jaar reisde Bianca op en neer vanuit de Verenigde Staten. Ze nam vanuit daar een werkwijze mee die de danswereld op z’n kop zette. “De ‘alles kan’-mentaliteit was in de jaren zestig en zeventig alom vertegenwoordigd in New York. Onbewust nam ik deze manier van werken mee naar Nederland. De toneelvoorstellingen en combinaties van disciplines in het Shaffy trokken me aan. Ik was niet anders gewend: New York, Washington Square, The Garage, Broadway – het waren inspiratiebronnen en smeltkroezen van samenwerkingsverbanden tussen artiesten. Zo’n combinatie van disciplines vond je alleen in het Shaffy terug. Het was een multidisciplinair nest en ik voelde me er gelijk thuis.”

Het Shaffy Theater, onder het motto ‘Het theater waar alles kan’, paste precies in Bianca’s straatje. De locatie was ideaal (direct om de hoek vanaf de theaterschool) en de sfeer die er hing was essentieel voor het ontstaan van coöperatieve verbanden. “In het Shaffy heb ik leren samenwerken. Zonder dat was mijn carrière nooit van de grond gekomen. Er was dan misschien niks, je kon er alles en dat was de kracht van het Shaffy. Het was de plek die je een podium bood voor je voorstelling. Het waren dans, livemuziek en theaterlicht die een voorstelling tot een voorstelling maakten. Ik heb een liefde voor verbeelding, dramaturgie en het opwekken van suggestie. Alles moet ontwikkeld en bedacht zijn, het moet met andere woorden theater zijn.” Dansproduktie paste deze visie toe en brak hiermee met het idee van dans als academische discipline, gebonden aan een vast stramien.

De grootste erfenis van het Shaffy is volgens Bianca de introductie van de ‘Black Box’ in Nederland: het vlakkevloertheater. Door gebouwen als Felix Meritis kon deze theatervorm zich ontwikkelen tot een niet meer weg te denken discipline. De vorm van amfitheater, met zitplaatsen die oplopen rondom het speelvlak, creëerde een extra stuk speelvlak dat voorheen onzichtbaar bleef. Je zou kunnen zeggen dat dans – en Dansproduktie in het bijzonder – in dat opzicht voorliep op toneel. Coöperatie was niet langer een werkvorm, het ontwikkelde zich tot een ware discipline. “Lopen is hier misschien wel het beste voorbeeld van,” aldus Bianca. “Het publiek lieten we voor wat het was, we liepen binnen, dansend, en liepen weer weg. We hebben maar één keer applaus in ontvangst kunnen nemen en dat was bij de laatste voorstelling. Niet iedereen begreep dat.”

Dansproductie Lopen in Shaffy Theater
Dansproductie Lopen in Shaffy Theater

Al vanaf de eerste voorstelling kreeg Dansproduktie te maken met felle kritieken van zowel positieve als negatieve toon. “De techniek werd altijd gewaardeerd, we dansten ook heel net en technisch. De vorm van het theater, daar was niet iedereen lovend over. Ik werd ‘recensent resistent’, kritieken las ik op een gegeven moment niet meer.” Zich geheel afsluiten voor kritiek deed Dansproduktie echter niet. “In het Shaffy had je direct contact met het publiek. Na een optreden kreeg je direct commentaar, heel anders dan in bijvoorbeeld de Stadsschouwburg. Zulk commentaar kon erg vakmatig zijn. Het was niet meer dan normaal dat je dat kon incasseren en je werk werd erdoor beïnvloed. Dan besprak je met elkaar of je iets toch niet moest aanpassen. Het was een heel andere vorm van theater maken.”

Waar het Nationaal Ballet, het Nederlands Danstheater en andere grote gezelschappen zakelijk leiders hadden die konden terugvallen op eigen mensen, functioneerden Bianca en co meer individueel. Een zakelijk leider was er niet, maar het gebouw sprak hen aan dáár te bewegen en was voor Dansproduktie een functionerend mechanisme. Artistiek en facilitair gezien is het Shaffy Theater essentieel geweest voor Dansproduktie en vele andere gezelschappen.

Zichzelf omschrijft Bianca van Dillen als “slechts een danser die wil bewegen en coöperatief wil werken.” Stilzitten werkt niet voor haar. Ze herinnert zich nog goed dat ze omstreeks ’75 weer naar de Verenigde Staten ging, maar er bij de douane tussenuit werkt gepikt. Uiteindelijk kreeg ze een visum, maar ze moest zich iedere week op het integratiekantoor melden. “Het was verschrikkelijk, uren moest ik wachten. Dat moet je een danser nooit aandoen. Waarom alleen ik me moest melden? Dat is me nooit verteld, maar ik vermoed dat het alles te maken had met de hoge functie die mijn oom bekleedde binnen de Communistische Partij Nederland. En dan danste ik ook nog eens in Felix Meritis. Vooringenomenheid is wat dat betreft het ergste wat er is.”

Betrekkingen hebben met Felix Meritis, van 1946 tot 1982 het hoofdkantoor van de CPN, zal midden in de Koude Oorlog niet door de VS zijn toegejuicht. Artiesten denken echter met weemoed terug aan de band die er was tussen het Shaffy Theater en de CPN. “Er valt eigenlijk weinig te zeggen over de CPN en dat is bijzonder. Ze lieten ons onze gang gaan, bemoeiden zich nergens mee. Toen ze merkten dat we er niet vies van waren onze handen uit de mouwen te steken, hadden ze waardering voor ons. Vanaf toen hielpen er nog wel eens oude communistische verzetsstrijders om herrieschoppers uit het café te gooien.”

Het tijdperk waarin Dansproduktie actief was en het Shaffy Theater gouden tijden beleefde is voor Bianca heel belangrijk. “Je ziet het ook terug in de spelling van Dansproduktie. Ik wilde dat het met een ‘k’ gespeld zou worden, dat ving de tijdsgeest. Ik had toen sterk het idee dat het ‘van nu’ was, en lekker recalcitrant.” Het ging hierbij niet alleen om het delen van een pand met de CPN. Waar het nu vanzelfsprekend is om op Europees niveau te werken, was het toen baanbrekend om verder te kijken dan de Muur. Dansproduktie liet zich er niet door tegenhouden.

“We gingen naar het buitenland en brachten het buitenland mee terug. Zo hebben we in 1981 in Warschau vastgezeten toen Jaruzelski met zijn junta de macht greep en de noodtoestand afkondigde. Ik zag in het theater de toespraak van Jaruzelski op televisie en besefte direct dat het om een historisch moment ging. De voorstelling die we zouden spelen, Even, hebben we uiteindelijk alleen opgevoerd voor het hotelpersoneel, in de gang van het hotel.” Nadat een technicus een radio zo had weten aan te passen dat er naar de BBC kon worden geluisterd, wisten Bianca, Steve Austen (toen directeur van het Nederlands Theater Instituut en verantwoordelijk voor de tournee) en Beppie Blankert dat het mis zat. Door een met tanks bezaaide stad liepen ze ambassades af, in de hoop hulp te krijgen om het land te verlaten. “Doodeng was het. Uiteindelijk zijn we na zwaar diplomatiek overleg en met regeringsbegeleiding per trein terug naar Nederland gekomen. Toen we op Centraal Station aankwamen maakten we een ware two minutes of fame mee. Internet bestond nog niet, er was veel onwetendheid over wat zich daar afspeelde en wij waren de eerste reizigers die terugkwamen. Het voorval illustreert ook de betekenis van het Shaffy Theater als gebouw: het ging iedereen echt om het werk, in welke omstandigheden dan ook. En door omstandigheden kwam je ergens terecht.”

Wat Bianca nadrukkelijk wil meegeven aan bezoekers tijdens het Shaffy Weekend is recensent resistent te zijn en niet depressief te worden van de subsidietekorten anno 2013. “Geen of minder geld krijgen is van alle tijden. Maak theater, als het even kan met dans erbij. Doe dat en blijf dat doen.” En de vlakkevloertheaters? “Die gaan weer bespeeld worden. De dans komt erin terug, let maar op!”